woensdag 23 februari 2011

Solidariteit tijdens de oorlogsjaren

Onder moeilijke omstandigheden proberen de werknemers samen met hun bazen deze harde periode te doorworstelen. Het is nog de tijd dat er op zaterdag gewerkt wordt tot de middag. Toen kenden we ook nog werkdagen van twaalf uren. Wanneer er geen elektriciteit is moeten de werken dan ook worden stilgelegd. Bij elk vliegtuigalarm loeit de sirene en af en toe blaast de portier op zijn klaroen wat voor de personeelsleden het teken is om te gaan schuilen. De arbeiders zoeken beschutting in de schuilplaatsen aan de overkant van de Polenlaan (in de bermen van het Kattenkerkhof) tot alles weer veilig is. De brandstoffen zijn schaars en om zich te kunnen opwarmen worden er hier en daar in het bedrijf kachels geplaatst. Om de grootste honger wat te lenigen wordt er elke dag verse soep ter beschikking gesteld. Hiervoor worden er in de stad bij de vleesconservenfabriek Calvet, dat vlees moet leveren aan de bezetter, beenderen afgehaald om er wat bouillon van te koken. Met speciale rantsoeneringszegels is het door de bezetter toegelaten om bijkomende maaltijden te verstrekken aan al wie zware fysieke arbeid levert. Het resultaat hiervan is dat na enkele tijd bijna iedereen die bij Picanol werkt, gekend is als werknemer die zware lichamelijke inspanningen moet leveren. Achter het hoofdgebouw wordt zelfs in het geheim met de overschotten van de dagelijkse soep een varkentje gekweekt. En dit op korte afstand van het lokaal waar Jaimé Picanol een van de weinige keren met de Duitse officieren vergadert …
(foto uit 1944: het grootste gedeelte van het toenmalige bediendenpersoneel op het dak van de Oude Werkhuizen. Achteraan het Kattenkerkhof met niets anders dan … aardappelen, het was dan ook oorlog)

vrijdag 18 februari 2011

Over 'mitrailleuzen' en 'sabels'

Tijdens de oorlogsjaren wordt een deel van de gereedschappen door de Duitsers opgeëist om gebruikt te worden voor de productie van militaire onderdelen. Gezien de productie van weefgetouwen eerder beperkt is worden we ook gevraagd om projectielen voor artillerie te gieten en te bewerken. Daarop wordt echter niet ingegaan en Jaimé Picañol doet er alles aan om zo weinig mogelijk voor de bezetter te werken, iets waarin hij grotendeels zal slagen. Er worden slechts enkele gietstukken vervaardigd voor het vliegveld van Vlamertinge en kleinere assen gedraaid voor elektromotoren. Nog een anekdote: de Omnium werd door de Picanolmedewerkers door haar hoge snelheid ook wel ‘Mitrailleuze’ genoemd. De schietspoel werd daarbij via een slagstok of ‘sabre’ (een sabel) aangedreven door een parallelle slaginrichting. Deze benamingen leiden wel tot enige moeilijkheden wanneer na de bevrijding het bedrijf wordt beschuldigd van economische collaboratie. Omdat er bij Picanol zogezegd mitrailleurs en sabels worden vervaardigd worden de toenmalige leden van de directie gearresteerd en korte tijd in de cel gestopt.

maandag 14 februari 2011

De oorlogsjaren: weefmachines in ruil voor vis of sinaasappels

Het Omnium-weefgetouw heeft een weefbreedte van 188 cm en haalt een snelheid van 140 inslagen per minuut. In de eerste jaren bereikt men een gemiddelde productie van ongeveer honderdtwintig getouwen per jaar. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is de productie van dit automatisch getouw reeds gestegen tot één machine per dag wat duidelijk bewijst dat het nieuwe product door de textielwereld is aanvaard geworden. Maar de Tweede Wereldoorlog gooit roet in het eten. De industriële wereld kent een zware terugval. De grondstoffen worden schaars want de bezetter eist het overgroot deel van het beschikbaar materiaal op om het te verwerken in zijn oorlogsindustrie. Het aantal geproduceerde machines daalt aanzienlijk. De machines worden ook naar neutrale landen verscheept zoals Spanje, Portugal en Zweden. Van daaruit worden ze dan ingescheept naar landen van andere continenten. Om te kunnen verkopen gebeurt de export van getouwen op basis van compensatie van levensmiddelen. Gewapend met de Omnium-prospectus en planafdrukken worden pelgrimstochten ondernomen naar weverijen waar men nog nooit van een Picañolgetouw heeft gehoord. In Denemarken worden getouwen aan de man gebracht tegen visproducten, in Spanje en Portugal tegen sardienen en sinaasappels en in Hongarije tegen tomaatextracten en ajuinen. Ondanks de bomaanvallen op treinkonvooien geraken de getouwen toch ter bestemming en bereiken in omgekeerde richting de levensmiddelen ons land. Na de oorlog zullen deze getouwen de eerste buitenlandse referenties worden en meehelpen om er de naam Picañol te vestigen.

donderdag 10 februari 2011

De eerste productierijpe weefmachine

Jaimé krijgt van de familie Steverlynck zo goed als ‘carte blanche’ om in Ieper zijn technisch denkwerk verder te zetten. Omringd door een kleine staf medewerkers krijgt hij er een eigen labo ter beschikking. Karel zet alles op het spel en vertrouwt de ontwikkeling van de firma voortaan toe aan Jaimé waardoor Juan aan de kant komt te staan. De start verloopt zeer moeizaam. Bij de prille start van de pas opgericht onderneming wordt met man en macht gewerkt aan de automatisering van de bestaande getouwen. Het totaal aantal werknemers bedraagt een vijftigtal. Eind 1936 is het dan eindelijk zover. Onder de naam ‘Omnium’ wordt na het overwinnen van talrijke mechanische problemen de eerste productierijpe Picañolmachine op de markt gebracht. Het is een schietspoelmachine waarbij zonder stoppen een nieuwe volle spoelpijp in de schietspoel wordt geslagen. De machine heeft een weefbreedte van 188 cm is vooral bedoeld voor het weven van zwaardere weefsels.

maandag 7 februari 2011

Het kunstbeen van Jaimé

Jaimé was geen onbekende voor de Steverlyncks. Voor 1936 onderhield Jaimé Picañol ook al goede contacten met de firma Steverlynck uit Vichte, dat accessoires leverde voor de Spaanse ingenieur. Toen de Spaanse burgeroorlog uitbrak engageerde Jaimé zich bij de luchtmacht van het Republikeinse leger in de strijd tegen Franco. Op een missie boven nationalistisch gebied werd zijn vliegtuig neergeschoten en hij raakte zwaargewond aan de knie. Voor geneeskundige hulp deed hij een beroep op zijn vriend Karel Steverlynck, die hem naar Vlaanderen deed overbrengen. Intussen had zijn broer Juan een weefgetouwenfabriekje opgestart in Ieper in de oude werkhuizen Vansteenkiste. Vanuit Ieper kon Jaimé makkelijk naar Londen, waar zijn been uiteindelijk werd geamputeerd. In zijn mémoires verhaalt Karel Steverlynck over deze periode: “In de jaren ‘30 is de broer van Juan Picañol aangekomen, een geamputeerde van de Spaanse oorlog, die op doortocht was om in Engeland een kunstbeen te kopen. Hij bleef enkele weken in Ieper en ik heb seffens vastgesteld dat hij op gebied van mechaniek goed beslagen was. Ik heb hem dan zijn opinie gevraagd over de bekwaamheden van zijn broer en de toekomst van de firma. Hij heeft me geantwoord dat zijn broer onbevoegd was en dat hij ons ging ruïneren indien we het met hem verder waagden. Hij beloofde om de eer van zijn familie te redden, een modern automatisch weefgetouw te bouwen. Als salaris vroeg hij enkel de betaling van zijn pensioen in het hotel en wat drinkgeld.” De legende wil dat hij naast zijn wedde en zijn huisvesting ook in natura betaald werd. In natura betekende dat Picañol met de regelmaat van een klok door Karel Steverlynck zijn favoriete sigaren kreeg aangeboden. Jaimé stond bekend als een harde werker, maar ook als een nors en autoritair man. Hij zou terug in Spanje op 13 augustus 1988 overlijden.

woensdag 2 februari 2011

De ene broer is de andere niet

Bij de oprichting van de “NV Weefautomaten Picañol” heeft Juan echter nog zwaar af te rekenen met het verder op punt stellen van zijn eerder gemoderniseerd weefgetouw. De eerste getouwen die het bedrijf in Ieper verlaten worden geleverd aan de weverij ‘La Louisiana’ in Gent (van Karels vriend Voortman). Maar de resultaten van deze getouwen vallen tegen. De technische problemen stapelen zich op en het bedrijf kan nauwelijks het hoofd boven water houden. Karel Steverlynck zoekt bijkomende steun en vraagt aan Jaimé Picañol om de leiding van de ontwikkelingsafdeling in handen te nemen, en zo zijn jong bedrijf van de ondergang te redden. Als gevolg van deze beslissing ontstaat er een fikse ruzie tussen Jaimé en zijn twee andere broers. De derde Picanoltelg José is in het Ieperse verhaal nooit voorgekomen.